Playa Larga
De spin met de baard
De spin met de baard vangt vliegjes in zijn web
Zegt: ik zal ze krijg, ik zal ze heb
De spin met de baard weeft een zijden cocon
Spint een web rondom zijn land
De spin met de baard ziet zijn rupsjes spartelen
Ziet hun pogingen te ontpoppen
De spin met de baard ziet zijn vlindertjes lijden
Hoort ze huilen op zijn strand
De spin met de baard heeft mazen in zijn web
Plaatst zijn hoeken vol met oren en doppen
De spin met de baard, een halve eeuw spinrag op zolder
Zegt: vrijheid is kolder
De spin met de baard, zo mysterieus
De spin met de baard, zo curieus
De spin met de baard lokt rijke vreemdelingen naar zijn land
Geeft ze een sigaar, geeft ze een hand
De spin met de baard verdeelt hun geld onder het volk
Zegt: ik spuit geen gif, ik heb geen dolk
De spin met de baard vangt en verdeelt
Predikt en heelt
De spin met de baard zegt: er is niemand die ik haat
Zegt: al het mijne is ook van jou, kameraad
Playa Larga is een klein plaatsje aan de Varkensbaai in het zuiden van Cuba. In april 1961 vond in deze baai de mislukte invasie van de Amerikanen plaats. Naar de Verenigde Staten gevluchte Cubanen probeerden het eiland toen terug te veroveren op de revolutionairen, die de macht in 1959 van Batista hadden overgenomen. De invasie werd echter een groot fiasco. Castro en zijn mannen veegden de Amerikanen in minder dan drie dagen van het strand. Een groot billboard met de tekst 'Primera Derrota del Imperialismo en América!' ('De eerste nederlaag van het imperialisme in Amerika!') herinnert iedere bezoeker aan de prestatie die toen werd geleverd. De weg langs de baai voert langs een grote hoeveelheid gedenkstenen voor de Cubanen die tijdens de invasie de dood vonden.
Het is de eerste keer dat ik als reisleider met een groep in Playa Larga zal overnachten. We zullen verblijven in Villa Playa Larga, een complex dat uit kleine huisjes met platte daken bestaat en direct aan het strand ligt. Het complex strekt zich uit over een groot gebied, vanuit de lobby is het bijna een kilometer lopen naar de meest afgelegen huisjes. Bij ieder hotel in Cuba word je bij aankomst belaagd door mannen die je bagage naar je kamer willen dragen. Vaak is dat volstrekt overbodig, maar hier zou het geen overbodige luxe zijn. Ze zijn nu echter in geen velden of wegen te zien. Iedereen draagt dan ook zelf in de verzengde hitte zijn bagage naar zijn huisje.
De huisjes bestaan uit twee gedeelten. Eerst kom je in een ruimte waar enkele gemakkelijke stoelen en de tv staan. Daarachter bevindt zich de slaapkamer, met daarin de enige airco van het huisje. Deze gaat pas aan als je de deur van de slaapkamer hebt dichtgedaan. De capaciteit van de airco is namelijk te klein om ook nog de andere ruimte te koelen. Stroom is schaars in Cuba en moet efficiënt gebruikt worden, vandaar. Dit geeft veel verwarring onder de mensen in de groep. De receptie heeft hier bij aankomst helemaal geen melding van gemaakt. Veel mensen lopen het hele stuk naar de receptie weer terug om daar met een verhit hoofd te melden dat de airco het niet doet. Het meisje van de receptie - een wat kleine verlegen verschijning - legt in gebrekkig Engels geduldig de ene na de andere Nederlander uit hoe de vork in de steel zit. De deur van de slaapkamer moet dicht, dan pas gaat de airco aan. Ze vertelt er echter niet bij, dat die airco pas na zo'n vijf minuten aanslaat. Je kunt die apparaten namelijk niet zo maar uit en direct daarna weer aanzetten. Daar kunnen ze niet tegen. Er zijn dan ook veel mensen die voor een tweede keer teruglopen naar de receptie: de slaapkamerdeur zit dicht, maar de airco doet het nog steeds niet. Met engelengeduld vult het meisje de leemten in haar eerdere verklaring op. Vijf minuten wachten en dan gaat de airco aan. Waarom dat niet eerder gezegd, is de reactie van velen, waarna ze nogmaals terugbenen naar hun huisje.
Ik heb een iets ander huisje, met maar één kamer, waar zich ook de airco bevindt. Dit huisje is wat ouder dan de andere, wat ook voor de airco geldt. Het apparaat is maar nauwelijks in staat om de hitte de kamer uit te pompen. De lucht in de kamer is bedompt en benauwend. Maar in ieder geval hoef ik geen deuren dicht te doen om de airco te laten werken. Je doet het apparaat aan, waarna het onverstoorbaar door blijft draaien.
Nadat iedereen zijn huisje betrokken heeft, één of twee keer heen en weer is gelopen naar de receptie en de airco het overal uiteindelijk doet, keert de rust terug in Villa Playa Larga en wordt het tijd voor een duik in zee. Vanuit de receptie loop je zo het strand op en daar komt uiteindelijk de hele groep bijeen.
Ook onze chauffeur, Paulito, is op het strand. Het is klein en
tenger van stuk en is nu een week bij ons. Hij komt uit Santiago in het oosten van Cuba en
het is een van de eerste rondritten die hij doet. Vroeger heeft hij gewerkt als
vrachtwagenchauffeur, maar sinds kort werkt hij als chauffeur voor Havanatur, de grootste
touroperator van Cuba. Onderweg merkte ik al dat hij weinig ervaring had, hij moest
tenminste regelmatig de weg vragen.
Hij gaat naast me zitten op het strand en ik bied hem wat te drinken aan. Zelf kunnen ze
immers niets kopen, ze moeten hier betalen in dollars en ze verdienen zo'n tien dollar per
maand. Toch is het baantje van chauffeur populair, als je een paar weken optrekt met die
rijke toeristen, hou je er op de een of andere manier toch wel wat dollars aan over. Maar
ik vraag me af of Paulito het allemaal wel zo leuk vind. Met zijn kleine postuur is hij
ook niet echt representatief voor een chauffeur. De meeste chauffeurs zijn groot en dik en
zitten als koningen achter het stuur. En ze schelden op andere weggebruikers als daar
aanleiding voor is, maar ook als daar geen aanleiding voor is. Paulito heeft dat allemaal
niet in zich.
Een heel verschil met Carlos, een chauffeur waarmee ik een aantal jaren terug de ronde deed. Ik kwam hem toevallig onlangs tegen bij het zwembad van hotel Los Jazmines in Viñales in het westen van Cuba. Hij was daar niet als chauffeur, maar als toerist. Hij werkte niet meer als chauffeur, maar was bezig met zijn moeder, die in Miami woont, een reisbureau op te zetten. Hij gaat voor Amerikanen reizen naar Cuba organiseren in samenwerking met Havanatur. Hij vertelde me de prijzen en die waren krankzinnig hoog. Amerikanen mogen officieel Cuba niet in, maar als ze maar genoeg betalen kennelijk wel. Hij was nog dikker en er hingen nog meer gouden kettingen om zijn nek dan een paar jaar geleden. Om zijn pols zat een Rolex horloge, waarvan ik niet kon zien of het een echte was of een namaak. Hij zat met in zijn ene hand een cocktail en in zijn andere hand een mobieltje in zijn ligstoel bij het zwembad. Hij was in onderhandeling met zijn moeder: 'Estoy al fifty-fifty con mi mama,' ('Ik zit op fifty-fifty met m'n moeder') zei hij tegen me toen hij het gesprek beëindigde.
En nu zit ik dan met Paulito op het strand van Playa Larga. Paulito draagt geen gouden kettingen, drinkt geen cocktails, heeft geen Rolex en heeft geen mobieltje. Er zijn sowieso maar weinig Cubanen die een mobieltje hebben. Paulito vertelt me dat hij terug verlangt naar Santiago. Zijn moeder heeft problemen met haar hart en ligt in het ziekenhuis. Elke avond belt hij op. Niet om te onderhandelen, maar om te vragen hoe het gaat. Het ziet er allemaal goed uit, ze komt er wel weer bovenop, maar toch wil hij graag terug.
De hele groep eet die avond in het hotel, hoewel het eten daar meestal kwalitatief minder is dan in de particuliere restaurantjes, de paladares, die je overal in Cuba vindt. De hotels zijn van de staat en daar is het personeel over het algemeen wat minder geneigd zijn best te doen de klanten een goede maaltijd voor te zetten dan in de paladares. Toch valt het eten die avond wel mee, maar we spreken af dat ik morgen in het dorp, dat op zo'n drie kilometer van het hotel ligt, een paladar zal zoeken.
Na het eten drinken we nog een cocktail bij de bar op het strand en daar is het dat de eerste beesten zich aandienen. De Varkensbaai ligt middenin een moerasgebied, Ciénaga de Zapata. Ciénaga betekent moeras en zapata betekent schoen. Als je op de kaart van Cuba kijkt, zul je zien dat het gebied inderdaad lijkt op een schoen. Zoals Italië een laars heeft, zo heeft Cuba een schoen. Een hele natte schoen, met heel veel beesten erin, het gebied is vooral bekend om de vele krabben die er kunnen rondlopen. In april en mei trekken duizenden krabben vanuit de zee het land op alsof ze gestuurd zijn door de Amerikanen zelf. Ook nu, terwijl we wat zitten te drinken, lopen ze rond, het ritselt voortdurend in het groen. Er zijn hele kleintjes bij, maar ook grote met een diameter van zo'n twintig centimeter. Met grote snelheid verplaatsen ze zich soms over het terras.
Dan is het op een gegeven moment tijd om naar bed te gaan.
Iedereen zoekt zijn huisje op, terwijl het een herrie van belang is in het struikgewas om
ons heen. Dat zullen wel die krabben zijn, maar in het donker is dat niet te zien. Het
kunnen ook andere beesten zijn, wie zal het zeggen. In ieder geval arriveer ik veilig bij
mijn huisje, poets mijn tanden en ga naar bed. Net als ik ben gaan liggen en mijn ogen
sluit, wordt er op mijn deur geklopt. Twee meisjes uit de groep. Er zitten mieren en een
kikker in hun huisje. Of ik iets kan doen.
'Is het heel erg?' vraag ik.
'Ja, het is heel erg,' knikken de meisjes.
Vooral het ene meisjes is in grote paniek. Vooruit dan maar, een reisleider staat altijd
klaar voor zijn klanten. Ik kleed me aan en we lopen naar hun huisje. Dat is helemaal aan
de rand van het terrein. We lopen door een grasveld waar een betonnen voetpad van een paar
honderd meter lang naar de huisjes leidt. Ook hier aan weerskanten continu geritsel van
wegschietende beesten in het gras. En ik vraag me af waarom ze deze huisjes op zo'n grote
afstand van de andere hebben gebouwd, waarom er niet direct tegenaan? Onduidelijk, zoals
er wel meer dingen onduidelijk zijn in dit land dat soms zo moeilijk te begrijpen is. Maar
wel goed dat die communisten dit betonnen voetpad hebben aangelegd. Als een safe area
in een mijnenveld ligt het in het grasveld waar de griezelige krabben huizen. En ik vraag
me af welke verschrikkingen ik straks zal aantreffen in het huisje van de meisjes.
We arriveren. Het ene meisje zal de deur openen. Als ze de
deurklink vastpakt, springt ze echter met een gil achteruit alsof het ding onder stroom
staat. Wat is er aan de hand?
'Mieren,' zegt ze, en ze wijst naar de deur. Ik loop naar de deur, en ik zie enkele mieren
wegschieten, maar veel zijn het niet. Het meisje overhandigt me de sleutel en ik open de
deur. Binnen is het donker. Ik ga op zoek naar de lichtknop. Ik zoek met mijn hand over de
muur, maar waar zit dat ding? En vooral: wat loopt er hier allemaal over de muur? Ah,
gevonden en het licht floept aan. Ik kijk rond, maar zie geen mieren, en ook geen kikker.
In de slaapkamer, zeggen de meisjes terwijl ze naar de slaapkamerdeur wijzen. Nog een deur
dus en nog een keer tasten naar de lichtknop. Als ook hier het licht aan is, zie ik echter
weer niets. Waar zitten die mieren en waar zit die kikker? De meisjes komen binnen en
wijzen op de muur. En inderdaad, daar zie ik toch warempel drie mieren lopen. En daar iets
verderop op de muur nog vijf, of misschien wel tien. Grote mieren, dat wel, maar geen
colonnes die langs de muur, door de kamer en over het bed trekken. Dat valt dus wel mee.
En die kikker? Daar, wijst een van de meisjes. Op een andere muur zit een klein kikkertje,
een paar centimeter groot, dat met onschuldige ogen de kamer inkijkt.
'Is dit alles?' denk ik. Ik had toch op z'n minst een gigantische
Amerikaanse brulkikker verwacht, een beest dat met gemak een muis naar binnen werkt, maar
van dit beestje hebben we weinig te duchten, lijkt me zo. Een klein kroontje zou hem zelfs
niet hebben misstaan. Een zoen op z'n wang en hij zal veranderen in een prins, kan niet
missen. Maar de meisjes huiveren bij de gedachte alleen al. Vooral het ene meisje is in
grote paniek en het is duidelijk dat een nacht in deze kamer voor haar een onmogelijke
opgave is. Wat te doen? De meisjes zeggen dat er maar één oplossing is: verhuizen naar
een andere kamer. Tsja, waarom ook niet, de klant is koning, en laten we kijken wat we
kunnen doen. Op naar de receptie dus. Ik voorop, de meisjes achter me aan, zo lopen we via
de safe area weer door de jungle. We arriveren bij de receptie. Het kleine verlegen
meisje is er nog steeds. Ze kijkt ons vragend aan.
'Problemen met de airco?' vraagt ze licht lachend.
'Nee, nee, mieren en kikkers in de slaapkamer van deze twee meisjes. Kunnen ze misschien
een andere kamer krijgen?'
'Nee, het hotel zit vol, meneer,' zegt het meisje.
Dan lacht ze nogmaals en overhandigt mij een spuitbus. Er staat een afbeelding van een
mier op, dat is in ieder geval wat. Maar moet dit onze redding zijn? Ik kijk naar de
meisjes naast me, maar het is duidelijk dat ook al zou ik de hele kamer volspuiten met het
gif, ze willen voor geen geld ter wereld terug.
'Het helpt niet tegen de kikker,' zeggen ze. Tsja, daar zit wat in, maar die kikker wil ik
eventueel zelf nog wel verjagen, maar ook dat is niet genoeg, de angst zit er goed in bij
de meisjes. Er rest mij dus maar één oplossing: ik zal zelf in het hol van de leeuw gaan
slapen, de meisjes mogen in de kamer van de reisleider slapen. Dit kost mij relatief
weinig moeite, ik heb mijn spullen zo gepakt. En het zal mij bovendien een hoop credibility
binnen de groep verschaffen, wat altijd handig is. Je weet immers maar nooit welke
andere rampen zich nog kunnen voordoen op onze tocht door deze barre streken. Deze
oplossing kan de goedkeuring van de meisjes verdragen, ze drukken allebei een zoen op m'n
wang waar ik helemaal warm van word.
Opgelucht lopen we terug...
Copyright © Harjan Bos. All rights reserved.